Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6864

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3777 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht (meer) heeft op ziekengeld. Het medisch onderzoek is voldoende zorgvuldig is geweest. In de beschikbare gegevens zijn geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de beperkingen van appellante door het Uwv zijn onderschat. De nek- en schouderklachten zijn door het Uwv bij de beoordeling betrokken. Ook de klachten van hoofdpijn en duizeligheid zijn meegewogen. Wat betreft de psychische problematiek stelt de Raad met de rechtbank vast, dat noch de primaire arts noch de bezwaarverzekeringsarts bij appellante een psychische pathologie geconstateerd hebben.


Uitspraak

08/3777 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 mei 2008, 07/285 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009. Appellante is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante, werkzaam als medewerkster tuinbouw voor 40 uur per week, heeft zich per 1 december 2005 ziek gemeld vanwege hoofdpijn, duizeligheid, nek- en schouderklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellante meerdere malen het spreekuur van de primaire arts E.N. Ali bezocht. Na het laatste spreekuur van 31 oktober 2006 is appellante per 2 november 2006 hersteld verklaard. 1.2. Bij besluit van 2 november 2006 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij vanaf 2 november 2006 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid en daarom met ingang van 2 november 2006 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). 1.3. Het tegen het besluit van 2 november 2006 gerichte bezwaar van appellante is na een heroverweging door bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn, die appellante tevens lichamelijk heeft onderzocht, bij besluit van 3 december 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, na een verzetsprocedure, ongegrond verklaard. Daarbij is met name betekenis gehecht aan de bevindingen van de betrokken bezwaarverzekeringsarts, die naar het oordeel van de rechtbank blijk heeft gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. 3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld, dat onvoldoende rekening is gehouden met de nek- en schouderklachten en ten onrechte geen rekening is gehouden met psychische klachten. Verder is appellante van mening, dat de rechtbank ten onrechte onaannemelijk heeft geacht dat de hoge bloeddrukproblematiek na aanvang verzekering is ontstaan. Verzocht wordt een onafhankelijke deskundige in te schakelen. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. 4.3. De Raad beantwoordt de vraag of appellante per 2 november 2006 in staat is geweest haar arbeid van medewerkster tuinbouw gedurende 40 uur per week te verrichten bevestigend. Dit op grond van het volgende. 4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en heeft uit de beschikbare gegevens geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de beperkingen van appellante door het Uwv zijn onderschat. De nek- en schouderklachten zijn door het Uwv bij de beoordeling betrokken. Ook de klachten van hoofdpijn en duizeligheid zijn meegewogen. Wat betreft de psychische problematiek stelt de Raad met de rechtbank vast, dat noch de primaire arts noch de bezwaarverzekeringsarts bij appellante een psychische pathologie geconstateerd hebben. Voorts was appellante rond de datum in geding niet onder behandeling van een psycholoog of psychiater. Aangezien appellante geen medische informatie in geding heeft gebracht die haar standpunt onderbouwt, heeft de Raad ook overigens geen reden om aan de juistheid van het medische oordeel te twijfelen. 4.5. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad evenmin aanleiding ziet om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. 5. Hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.5 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) M.A. van Amerongen. EV